Boekfragment 4

Puber Thomas heeft een persoonlijk gesprek.

   Bestel het boek

 

Hij zet de computer aan. Zouden er geen programma’s voor citatenboeken bestaan voor op de computer? Hij verschuift het bakbeest van een monitor een beetje. Hij start de tekstverwerker. Hij zoekt in zijn mappenstructuur en start het document ‘Te Doen’. Hij tikt in: ‘de zondag uitzoeken’, en slaat het op. De reminder staat onder ‘boeken over vrouwen lezen’, en ‘psychologie halen in de bieb’. En daarboven staat ‘programma voor citatenboek zoeken’. Toen hij lang geleden zijn moeder naar de zondag vroeg, kwam er niks uit. Ze brabbelde het woord sabbat, maar kon helemaal niet uitleggen wat dat was, alleen dat het uit de Bijbel kwam. Toen is hij nog wel een tijdje gaan zoeken in de Bijbel die ze op de christelijke school gebruikten zodat mams er ook maar eentje voor hem aanschafte. Want hij ging naar de ‘christelijke’ school omdat deze dichterbij was dan de ‘katholieke’. Zo noemde zij het. Mams is me er eentje. Want haar praktische insteek is kennelijk sterker dan haar principes. Hoeveel katholieken doen zoiets, je kind sturen naar een school van een ander geloof? En hij is er inmiddels achter dat katholiek ook gewoon christelijk is, en dat het ‘christelijk’ in mams’ uitdrukkingswijze staat voor ‘protestants’. De door mams speciaal voor hem gekochte Bijbel ligt hier nu op zijn bureau, met een papiertje ertussen. Daar ging hij toen in zitten grasduinen, maar ja als je één woord moet zoeken op veel meer dan duizend bladzijden. Als er nou een computerprogramma bestond voor de Bijbel, kon hij op de computer het woord zondag intikken en kreeg hij alle plaatsen op een rijtje waar het woord zondag in de Bijbel staat. Of anders het woord sabbat. Hij tikt op de regel tussen ‘zondag’ en ‘uitzoeken’ de woorden ‘en de sabbat’. Nu staat er ‘de zondag en de sabbat uitzoeken’. Daarna zet hij de cursor pal onder ‘programma voor citatenboek uitzoeken’ en tikt ‘programma voor Bijbel uitzoeken’. En daarachter ‘in de computerwinkel’.

    De bel gaat. Hij doet open.

    ‘Dag knul.’

    Tante Dorien! Thomas stapt snel opzij en doet de deur wagenwijd open. Tante Dorien loopt speurend naar binnen.

    ‘Is m’n zusje d’r niet?’

    ‘Mams is een eindje rijden. Ze gaat altijd naar de havens of naar zee. Maar ze blijft meestal maar een uurtje weg. Ze is bang dat ik in zeven sloten tegelijk loop weetuwel?’

    Bij de laatste zin trekt hij een grimas.

    ‘Hier thuis?’ grapt tante Dorien en ze schieten beiden in de lach.

    ‘Ik zet wel een bakkie koffie. Tenminste als jij dat goed vindt.’

    Een blik op de klok leert Thomas dat dat genoemde uurtje al voorbij is, dus mams zal wel snel thuiskomen. Hij gaat naar zijn kamer. Even later komt tante Dorien rustig de trap op, met de geur van koffie om zich heen.

    ‘Zo, je leest er nog steeds in zie ik?’

    Ze wijst op het citatenboek, waarin Thomas net de tekst heeft opgezocht die hij in de klas ook al las. Hij is nu in de gelegenheid om zijn mening te checken bij iemand die hij heel serieus neemt, zo vaak gebeurt dat nou ook weer niet.

    ‘Ja ik wou u wat vragen.’

    Tante Dorien gaat zitten en neemt een slokje koffie.

    ‘Hier staat: Een doorsnee mens begint met iets te geloven, en gaat dan naar bewijzen zoeken om zijn mening te ondersteunen. Bent u het daarmee eens?’

Ze neemt eerst nog een paar slokken koffie om rustig na te kunnen denken. Na een tijdje knikt ze langzaam, alsof ze nog niet helemaal zeker is.

    ‘Ik denk dat het in de regel zo wel werkt ja.’

    ‘Dus ergens in geloven is iets heel onzekers. Je moet bewijzen hebben. Toch?’

    Tante Dorien denkt lang na. Ze kijkt daar heel ongemakkelijk bij, net of ze iets moet toegeven dat ze niet zo leuk vindt.

    ‘Ja, ja, nou…’

    ‘U bent toch gelovig?’

    ‘Hè? Hoe kom je daar zo ineens bij?’

    ‘Mams zegt dat u elke zondag naar de kerk gaat.’

    ‘Ja, dat is waar.’

Ze knikt aarzelend. Ze heeft het er nooit over. Waarom eigenlijk niet? Mams ook niet, maar zij gaat nooit meer naar de kerk.

    ‘Bent u ook bezig met bewijzen zoeken?’

    ‘Nou nee, eigenlijk niet.’

    ‘Maar u zegt net dat die uitspraak klopt.’

    ‘Ja, dat heb ik gezegd.’

    Ze mompelt het, bijna onverstaanbaar. Ineens steekt ze haar kin in de lucht.

    ‘Ja het citaat klopt in de regel. Dat is zo. Maar niet altijd. De uitspraak heeft het over een doorsnee mens. Er zijn ook mensen die niks geloven totdat het bewezen is. Da’s andersom.’

    Thomas knikt. Klinkt wel aannemelijk. Is hijzelf een doorsnee mens? Van z’n leven niet! Hij hoort onmiskenbaar tot de laatste categorie. Zij ook?

    ‘Bent u zo iemand?’

    ‘Nou eerlijk gezegd denk ik van wel.’

    ‘Maar moet u niet gewoon geloven van de bisschop?’

    Er springt een hartelijke, lieve blik op het gezicht van tante Dorien.

    ‘Maar jochie toch, ik bén helemaal niet katholiek! Heeft je moeder je dat nooit verteld?’

    Verwarring. Krijg nou wat. Uit hetzelfde nest als mams, en d’r geloof afgezworen. Maar toch gelooft ze. Hoe zit dat nou weer? Thomas is op dit moment te verbaasd om een nieuwe vraag te stellen. Ook dat ‘jochie toch’ is zo anders dan hij van tante Dorien gewend is als ze tegen hem praat. Ze lacht hartelijk, zeker omdat hij haar zo stom zit aan te staren.

    ‘Nou ja doet er ook niet toe. Maar ik beschouw mezelf dus niet als een doorsnee mens.’

    ‘U gelooft dus alleen als het bewezen is?’

    ‘Eh, ja, in feite is dat wel zo.’

    ‘Maar u zegt net dat u geen bewijzen zoekt.’

    ‘Nee dat klopt, maar weet je, het kan ook andersom.’

Ze denkt weer diep na.

    ‘Je kunt ook zo overtuigd van iets geraakt zijn dat je het vanzelf gaat geloven. In dat geval heb je de bewijzen als het ware vooraf. Daar hoef je niet meer achteraf naar te zoeken.’

    ‘Is dat bij uw geloof zo?’

    ‘Ja zo zou je het kunnen zeggen.’

    ‘Wat zijn die bewijzen?’

    ‘Tsja hoe zal ik het noemen. Ervaring. Je kunt beleven dat dingen waar zijn. Maar dat moet je niet zien als wetenschap.’

    Dat laatste zegt ze er haastig achteraan. Ze kijkt er weer ongemakkelijk bij. Ongelukkig zou je bijna zeggen. Voor Thomas wordt het nu mistig. Wat voor soort bewijzen bestaan er nog meer als ze niet wetenschappelijk zijn? Hij weet niet zo goed wat hij hierop nog zou moeten zeggen en staart naar zijn citatenboekje.

    ‘Houd je van je moeder?’

    Hè? Waar gaan we nou heen. Maar ze meent het zo te zien. Nou, ondanks alle conflicten hier in huis kan Thomas dat natuurlijk niet ontkennen. Hij knikt.

    ‘Bewijs dat eens.’

Hij kijkt nog stommer dan daarnet en lacht maar wat om zijn gezicht te redden.

    ‘Dat bedoel ik zo’n beetje. Een buitenstaander weet dat niet, dat jij van je moeder houdt. In theorie zou hij om bewijzen kunnen vragen. Maar jijzelf hebt geen bewijzen nodig. Het is een uitgemaakte zaak. En toch zou je niet eens weten hóé je dat zou moeten bewijzen. Je wil het niet eens!’

    Hij voelt de rimpels in zijn voorhoofd. Wat ter wereld heeft kinderliefde te maken met een geloof, katholiek of wat anders? Thomas kan er met de beste wil van de wereld geen verband tussen leggen. Als de voordeur niet was opengegaan en er niet een keihard ‘hooooiii!’ had geklonken, zou hij alle tentakels van zijn geest in zijn tante hebben geslagen om haar deze rare bewijscode te ontfutselen. Maar nu kan het even niet. Mams neemt de regie over.

 

    Het is kil op het schoolplein. Nog bij lange na geen zomer.

    ‘Wat ga jij doen?’

    ‘Rechten’, zegt Thomas beslist.

    ‘Want dan zit je áá maar kort te blokken, heb je béé héél snel een schriftelijk bewijs van een slim hoofd en kan je céé alle kanten op.’

    ‘Moet je wel eerst slagen.’

    ‘Peanuts.’

    Het is druk voor de ingang van de zaal. Druk in de zin van een hoop zenuwachtig kabaal.

    ‘Ben jij dan niet nerveus dan?’

    ‘Nerveus? Hoezo?’

    Thomas haalt zijn schouders op. De anderen kijken hem onderzoekend aan. Hij lijkt zo’n beetje de enige die niet tegen het examen opziet. Hij kijkt op zijn horloge.

    ‘Ik hoop wel dat ze het niet te gek maken met wiskunde. Vorig jaar waren er massa’s klachten.’

    ‘Maakt mij niet uit’, zegt Thomas, en hij kijkt op zijn horloge.

    ‘Bluffer.’

    ‘Ik bluf niet. Bluf ik wel eens?’

    Thomas wipt van het ene op het andere been en kijkt op zijn horloge.

    ‘Het is tijd.’

    Hij stapt haastig het gebouw binnen.

    ‘Je hebt nog vijf minuten man.’ hoort hij nog net.

    Hij rent naar de toiletten en kotst zijn ingewanden geheel schoon.

Terug naar boven