De columns kwamen uit mijn pen omdat ik het schrijven niet kon laten. Ze zijn nooit geplaatst.
Naaktloperij
“Stelletje halleve zole”, zei de man bij de bushalte.
Lees meerHij schikte z’n pet, die al sinds tijden geen moeite meer deed om op de plaats te blijven hangen die daarvoor door zijn baas bedoeld was. “Kijk, dat ze d’r eige een beetje komme uitleve daar ken ik inkomme as je naar het buitenland gaat. Sportlui, een tijdje hier voor een wedstrijd, weetuwel?” Ik zei dat ik het wist. “Maar je een beetje lope misdrage as imbeciele…. dat ken je toch niet pikke van die engelse?” Zijn ogen glommen of ze waren opgepompt, en hij blafte alsof hij een stout kind naar bed joeg. Ik had het hart niet hem tegen te spreken. “Ik doch altijd dat het van die nette lui ware, die engelse. Nou mooi niet. Meneer ik zag het voor me oge gebeure. De één na de ander schoof de klere van ze lijf. Je weet toch nie wat je meemaak! Gaan ze daarzo lope dolle als een nest jonge bigge meneer! Net zo nakend. Een kudde dansend wit vlees meneer, midden op de Maasboulevar!” Zijn ogen stonden op barsten en deden me pijn. “Tsssss, ‘t Is toch wat”, zei ik haastig. “Nou ben ik geheel nie preuts meneer”, begon hij een nieuwe aanloop. “En as die bleekscheten tegen mekaar ware blijve jengele had je mij nie gehoord. Maar d’r speelde daar kindere in ‘t gras en die zate ze achterna. Dus ik loop op die slungels af en zeg: Hey, take yourself away!” De man bulkte zo, dat ik dat stoute kind weer even voor me zag. Het pathos van zijn uitgestrekte vinger suggereerde een gemiste kans bij het amateurtoneel. Om hem te helpen keek ik hem diep onder de indruk aan. “En toen gaf ik er eentje een peun op ze eikel. Nou, pliessie d’rbij, en toen bleek waarom ze ‘t hadde gedaan. Ze dachten meneer”, hij duwde zijn hoofd in mijn richting en pakte zijn ogen weer in. “Ze dachte dat wij hier in Holland allemaal piemelnaakt rondsjouwe. Ze zijn hier meneer. Hier!” En zijn toneelvinger drukte een deuk in zijn voorhoofd. Hij zuchtte. “Zijn zij nou gek of zijn wij het? Holland als één grote nudistespeeltuin…..”Gelukkig kwam de bus.
Bom
Boem! zei de bom in Moskou.
Lees meerEn wat vloog er de lucht in? Geen auto, geen gebouw, maar een standbeeld. Nicolaas II spatte uit elkaar. Dat was de laatste tsaar van Rusland, voordat de Sovjetunie bestond. En die man was al zo beroerd aan zijn eind gekomen in 1917. In een klein kamertje werd hij met vrouw en kinderen opgesteld alsof er een familiefoto werd gemaakt. Daarna stapten er een dozijn geweren binnen, met mannen eraan om ze te bedienen, en het hele gezin werd zonder een woord uitgeroeid. Al die geweren werden leeggeschoten. Zodat niemand in het bijzonder de schuld droeg en ieder kon zeggen: ze deden het allemaal! En nu werd dan ook het evenbeeld van Nicolaas opgeblazen. Vraag je je af: hoe kwam dat beeld nou daar in Moskou? Dat zullen de communisten daar toch niet geplaatst hebben? Nou nee, die hebben het waarschijnlijk opgeblazen. Het is daar namelijk pas vorig jaar opgericht. Nu kwam een nakomeling van Nicolaas Moskou bezoeken, en dat werd kennelijk een beetje teveel keizerlijke aanwezigheid. Dus: Boem! zei de bom in Moskou. Tenminste, dat is het commentaar van het ‘Russische Centrum voor Monarchie’. U leest het goed, er is een Centrum voor Monarchie in Rusland. Wat zou dat nou zijn? Een soort instelling die een blad uitgeeft zoals ‘Vorsten van nu’? Of een club die de tsaren terug wil? De krant zwijgt daarover. Er staat alleen dat de politie werd gewaarschuwd en niks deed, omdat men dacht dat het om een 1 aprilgrap ging. Dat lijkt me sterk, want ik heb op de lagere school geleerd dat 1 april een typisch Néderlandse moppendag is, omdat de watergeuzen op die dag Den Briel aan de Spanjaarden ontfutselden. En de heer Lumey en zijn rakkers hebben bij mijn weten nooit op de Wolga gevaren. Alva had ten slotte ook niks te zoeken in Moskou. 1 april moppen passen trouwens helemaal niet in Rusland. Daar zijn ze daar veel te gevoelig voor. En wij blazen geen beelden op. Dat is niet leuk genoeg. Wij lachen onze beelden uit. Politici, bekende Nederlanders, we zetten ze te kijk. En dat doen we niet met dynamiet. Ons wapen is cabaret.
Camera’s
Ze willen Amsterdam gaan voorzien van camera’s.
Lees meerEn dat doen ze niet voor het plezier van de toeristen. Het is echt niet zo dat er bij de VVV een monitor staat waar het bedienend personeel u door de stad heenleidt. Ontdek je plekje. U vraagt en wij schakelen. Nee, het idee en de uitvoering ervan komen niet voor rekening van het Vreemdelingenverkeer, maar van de penosebestrijding. De politie dus. Die camera’s zijn er niet om u te dienen, maar om anderen te bestrijden. Nou ja, als je ermee bestrijdt wat het bestrijden waard is, dan is het toch best? Bestrijding van de één is dienst aan de ander. Nou, dat zit nog. Als de wachtkamer van de dokter volgespoten wordt met gif om de mensen van muggen te verlossen, kun je dat moeilijk een dienst noemen. En die camera’s zijn natuurlijk ook geen dienst. Stel nou eens dat het experiment lukt, dus dat er minder geroofd wordt straks. Wie schiet daar dan wat mee op? Nou de mensen, zult u zeggen. Oké, wie dan? Kunt u er eentje opnoemen die straks absoluut beroofd had geworden als die camera’s er niet waren geweest? Nee natuurlijk niet. Ja maar de stad is veiliger, zegt u. Is dat zo? Stel u een bange Amsterdammer voor die eindelijk weer de straat op durft. Niet ’s avonds natuurlijk, want er hangen wel camera’s maar er staan geen schijnwerpers op straat, dus dat is te link. Maar overdag, oké. Goed, hij stapt de deur uit en rent naar de hoek, want de dichtsbijzijnde camera hangt niet in zijn straat. Gelukkig, daar hangt er een. Opgelucht knikt hij naar zijn onzichtbare vriend, de politie. Bij elke stap die hij doet weet hij zich omringd door een beschermhuls van ogen. Nee, die zijstraat mag hij niet in. En de komende twaalf ook niet. Daar hangt niks. En omdat hier geen boeven meer komen, zoeken ze natuurlijk allemaal die andere straatjes op. Het is hem al opgevallen dat daar bijna geen voorbijgangers meer lopen. Logisch, die stukken van de stad worden steeds gevaarlijker. Ja, denkt onze bange man, de VVV zal daar ook wel op inspringen. Straks kan de toerist “veilige wandelroutes” volgen. Wat is het fijn om een Amsterdammer te zijn!
Communicatie
Er is iets aan het verdwijnen uit de samenleving.
Lees meerHet heet communicatie. Heel stiekum gaat het er vandoor, zo geniepig, dat we het nauwelijks in de gaten hebben. We zien wel iets – een huwelijk dat op de klippen loopt omdat men het praten heeft verleerd; een tiener die nooit meer tegen z’n ouwelui praat omdat die hem toch niet kunnen volgen; en oma die de familie rond de Kerst verzoekt om deze keer maar alleen gelaten te worden. Maar dat is eigenlijk allang zo, en het zegt allemaal nog niet zoveel over het verdwijnen van communicatie. Je zou zelfs denken dat het er beter op wordt, er komen tenslotte steeds meer talkshows op TV. Maar misschien zijn die talkshows nu net het teken van de verdwijning. Ze bewijzen in elk geval dat de behoefte aan communicatie groeit. Hoe meer mensen van elkaar vervreemden, hoe meer ze ernaar verlangen om bij een ander naar binnen te kijken. Daarin willen die talkshows voorzien. Tenminste dat lijkt zo. Niet echt natuurlijk. Meestal zijn het spitse woordenwisselingen, waarbij het innerlijk van de deelnemers meer wordt verduisterd dan blootgelegd. Ze kijken wel uit. Bovendien gaat het nooit over doorsnee Nederlanders, maar bijzondere mensen met bijzondere ervaringen die het ook nog leuk kunnen vertellen. Anders is het niet geschikt voor TV. Dus talkshows leren je niks over communicatie. Ze laten alleen maar zien dat de vraag groot is en het aanbod klein. Wie echt wil communiceren moet dat zelf leren. Er bestaan niet eens boeken over. Boeken vertellen je alleen maar hoe je het sterkst uit de strijd kunt komen, niet hoe je moet communiceren. Want communiceren is jezelf geven, luisteren, een beetje afzien. En vooral: geboeid zijn door die ander. Dat is aan het verdwijnen. Zoveel andere dingen boeien ons. Met dikke kettingen.
Contact
Contact” is een eigenaardig begrip.
Lees meerTenminste, met het begrip is niks mis, maar wat we ermee doen is opmerkelijk. We hebben er een soort liefde / haat verhouding mee. We houden van contact, maar het moet niet te close worden. In de trein bijvoorbeeld is het onmogelijk dat alle banken vol zitten, behalve één. Dat kan niet. Als die ene bank leeg blijft denkt iedereen meteen dat er iets mee mis is. Wij weten dat iets niet zomaar gebeurt. Alles heeft een reden. Nee, één lege bank kan niet. Want alle binnenkomende reizigers verspreiden zich direct over de hele coupé als sneeuw op het land: overal evenveel. Goed, in de trein is de contactcode dus duidelijk “te close”. In het theater, de kerk of de bioscoop ligt dat iets genuanceerder. Je wilt op een goeie plek zitten en schuift gewoon aan. Tenzij er bijna niemand zit. Dan geldt weer de treincoupé-code. Een kennis wilde in Amsterdam een film gaan zien. Maar buiten hem was er nog maar één bezoeker. Ze draaiden de film toch, en hij dacht weet je wat, ik ga naast die meneer zitten. Dat was fout. De man ging zitten draaien en plukte regelmatig met onduidelijke redenen aan zijn baard. Na een kwartier bleek hij plotseling hoge nood te hebben, en na terugkomst van het toilet nam hij plaats op een afstand van zeker vier rijen van mijn kennis. Duidelijk coupé-code dus. Op het strand gaat het ’t vreemdst. Daar hebben we de meeste ruimte en maken daar het minst gebruik van. We kruipen allemaal op mekaar. Nou mooi, echt contact dus. Nee dus. Je hoeft niet eens goed te kijken om te zien dat het allemaal groepjes zijn. Eilandjes, met handdoeken afgegrensde domeinen, soms op de vierkante meter. En geen clubje zoekt contact met een ander clubje. Nergens kun je beter zien wie er bij mekaar horen dan op het strand. Zelfs in de kerk is dat nog minder duidelijk. Dus als het om contact gaat, wat willen we dan eigenlijk?